Vak/Gamma Kies een vak Administratieve uitgaven Frans Frans - Taalinitiatie Godsdienst Muzische vorming Schrift Techniek Verkeer Wereldoriëntatie Wiskunde Methodes / ReeksenDagboekenProducten en prijzenDagboek directieDagboek administratief medewerkerDagboek zorgcoördinatorAgenda'sSchoolagenda 1e leerjaar bingel Contacteer uw educatief adviseur Klantenservice Home Lager onderwijs Administratieve uitgaven Dagboeken Dagboektips Dagboektips Dagboektips Dagboektips Delen 5.3.6 Planmatig handelen: een cruciale voorwaarde voor ‘leerzorg’ Voor de zorgcoördinator is het belangrijk een systematische procedure te hanteren voor het opsporen, onderzoeken en ondersteunen van kinderen, zeker voor kinderen met specifieke zorgvragen. PLANMATIG HANDELEN is de cyclus van opeenvolgende stappen die wordt gevolgd om het onderwijsaanbod (resultaat-gericht) af te stemmen op leerlingen met (vaak tijdelijke) specifieke behoeften. In dit cyclisch proces onderscheiden we volgende fasen / stappen: signaleren en registreren; analyseren en diagnosticeren; oplossingen (handelingen) voorbereiden en uitvoeren; evalueren. 1. Signaleren en registreren Het opsporen van kinderen, die ondersteuning nodig hebben kan gebeuren via: observaties, toetsen, tests. Hiervoor is niet altijd gestandaardiseerd materiaal nodig. Het dagelijks doen en laten van de kinderen, hun leerprestaties, hun leermotivatie, ... kunnen een eerste aanwijzing geven. Daarbij wordt best de totale persoonlijkheid (het socio-emotionele, de competenties, ....) van het kind beschouwd. Niet alleen het vaststellen is belangrijk, maar ook de wijze waarop men deze vaststelling noteert. Momenteel zijn er tal van screenings- of signaleringslijsten op de markt. Meestal zijn zij verbonden met één of ander kindvolgsysteem. De vastgestelde problemen worden bij de afronding van deze fase best gedefinieerd binnen clusters: emotionele ontwikkeling, gedragsproblemen, leerontwikkeling, werkhouding, cognitieve ontwikkeling, lichamelijke ontwikkeling, ... In deze eerste fase is het belangrijk ook oog te hebben voor en na te denken over positieve kenmerken van de betrokken leerling: Wat vindt hij leuk om te doen? Waar is hij goed in? Wat gaat wèl goed op school? Welke aanpak werkt goed? In welke omstandigheden functioneert hij op zijn best? We gaan op zoek naar krachten en kansen, en hierdoor krijgen we een andere vorm van registreren en signaleren dan wanneer we alleen maar de problemen opsommen. 2. Analyseren en diagnosticeren In plaats van meteen te handelen, is het voor tal van kinderen aangewezen dat we komen tot een bredere beeldvorming en dat de problemen verder worden onderzocht en afgebakend. Welke zijn de mogelijke verklarende elementen van de vastgestelde problemen? Ligt de oorzaak binnen het kind (een ontwikkelingsstoornis) of buiten het kind (de thuissituatie, het onderwijsleerproces, het didactisch handelen van de leerkracht, de relaties met leerkrachten, leerlingen, ...)? Samenwerking tussen school en ouders is cruciaal in de fase van diagnose. Een gesprek met het kind zelf mag in deze fase zeker niet uit de weg gegaan worden. Ook het verleden van het kind verdient bijzondere aandacht. Werden er in het verleden al maatregelen genomen t.a.v. het kind? Wat was het effect van deze maatregelen? Is er voor dit kind met dit probleem in deze situatie verder onderzoek nodig? Welke onderzoeksinstrumenten dienen te worden gehanteerd: diagnostische toetsen, tests, medisch onderzoek, handelingsgericht gesprek met het kind, ...? Aan de hand van het zogenaamde GLOOT-MODEL kunnen we onderzoeken (analyseren) hoe het gedrag van een kind tot stand komt en welke factoren er hebben bijgedragen aan het gedrag van het kind. Hierbij wordt ervan uit gegaan dat het gedrag (G) tot stand komt door een interactie van een viertal kenmerken, namelijk: de kenmerken van de leerling (L), de kenmerken van de onderwijsgevende (O), de kenmerken van de sociale en materiële omgeving (O) en de kenmerken van de taak (T). De informatie dient in zo objectief mogelijke termen te worden weergegeven en behoort dus gebaseerd te zijn op uitslagen van toetsen, vragenlijsten en observaties. G − invloeden op het gedrag Ons gedrag wordt door een heleboel factoren bepaald: fysieke factoren (gezondheid, pijn, honger, ...); psychische factoren (persoonlijkheidskenmerken, zelfbeeld, ...); sociale factoren (thuissituatie, voorbeeldfunctie van ouders, broers of zussen, peergroep, ...); culturele factoren (opvattingen, waarden en normen van de omgeving, ...); fysische en geografische factoren (seizoenen, ...). L − leerlingkenmerken Leerling-kenmerken zijn kenmerken die leerling-eigen zijn. Alle kinderen hebben aangeboren eigenschappen (zelfstandigheid, zelfvertrouwen, creativiteit, concentratie, vitaliteit, ...); persoonlijke eigenschappen (agressiviteit, behoefte aan contact, egocentrisch of sociaal, ...); een zelfbeeld (het beeld dat iemand heeft van zijn eigen eigenschappen, talenten, houdingen, ... die de persoon naar zijn idee maken tot wie hij is op cognitief gebied, op fysiek/lichamelijk gebied, op sociaal gebied, op emotioneel gebied); een persoonlijkheid (extravert of introvert, vriendelijkheid, zorgvuldigheid, emotionele stabiliteit, openheid); een eigen ontwikkelingstraject (cognitief, sociaal-emotioneel, moreel en sensomotorisch). O − onderwijsgevende kenmerken Onderwijsgevende kenmerken zijn eigenschappen van de leraar. Ook de leraar heeft een bepaalde persoonlijkheid en heeft zijn eigen manier om deze te uiten: communicatie (interpersoonlijke communicatie of de overdracht van zowel verbale als non-verbale informatie tussen de leraar en de leerling); actief luisteren (actief luisteren naar de leerlingen en geen opmerkingen en/of gedragingen van kinderen blokkeren, effectief reageren naar de leerling waarbij je laat zien dat je als leraar bereid bent hierop in te gaan); ik-boodschap (een ik-boodschap zegt: ik zou het graag anders zien en nodigt de gesprekspartner / de leerling uit om begrip op te brengen voor jouw kant van de zaak, de leraar neemt de verantwoordelijkheid en zegt wat hij voelt). O − omgevingskenmerken materiële factoren (de accommodatie, de toestellen, de media en de materialen die er gebruikt worden tijdens de les); sociale factoren (de groepsprocessen en de sociale gebeurtenissen die plaatsvinden tijdens een les); groepsstructuur, groepscultuur, de cohesie van de groep; sociale relaties en sociale structuur van en in de groep. T - taakkenmerken de moeilijkheid van een taak; de duur van een taak; de mate van verantwoordelijkheid en zelfstandigheid in de taak (open of gesloten opdrachten, organisatie, ...). In het voorgaande is duidelijk dat er vele factoren van invloed zijn op het gedrag van een kind en dat elke factor een andere uiting van gedrag uitlokt. Als het duidelijk is waarom een bepaald kind bepaalde gedragingen vertoont, dan is het van belang om over dit gedrag te communiceren met alle betrokkenen om tot een goede diagnose te komen. 3. Oplossingen voorbereiden en uitvoeren Bij het voorbereiden en plannen van oplossingen zijn de elementen uit de fase van analyseren en diagnosticeren het uitgangspunt. Daarbij stelt men zich best de volgende vragen: Wat willen we veranderen, met welk doel en op welke termijn? Hoe kunnen we dat bereiken? Welke aanpak is gewenst en wie gaat wat en wanneer uitvoeren? Een bespreking binnen het zorgteam en/of het multidisciplinair overleg (MDO) zorgt ervoor dat een leraar zich daadwerkelijk gesteund voelt in het zoeken naar oplossingen voor de problemen van het kind van zijn of haar klas. Ook in deze fase is overleg met de ouders aangewezen. Het neerschrijven van de vooropgestelde handelingen binnen een handelingsplan is het resultaat van deze fase. In zo’n handelingsplan vermelden we de te nemen stappen, de middelen en werkwijzen die we willen hanteren en de wijze waarop het kind kan/zal evolueren tijdens zijn behandeling. 4. Evalueren Een behandeling van een probleem wordt meestal afgerond met een evaluatie. Hierbij wordt vastgesteld of de vooropgestelde doelen werden bereikt. Daarbij dient ook aandacht te worden besteed aan het proces dat tijdens gans de procedure werd gevolgd. Hieruit kunnen conclusies worden getrokken voor een toekomstige aanpak van gelijkaardige problemen. Ook bij de evaluatie worden best al de betrokkenen geraadpleegd. Een gesprek, met het kind zelf, over zijn ervaringen tijdens de uitvoering van het handelingsplan geeft bovendien nuttige informatie voor de verdere begeleiding van het kind.